Opeens zijn ze er. Op een mistige ochtend tel ik 11 jonge eendjes in de sloot bij het dijkje. Ik herinner me de grote bruine rat die vorige week langs de oever gleed. Hoelang zullen deze pluisjes klein blijven, klein en veel te kwetsbaar?
Als ik de volgende morgen weer langs het slootje loop, is de vraag beantwoord: moeder slaapt in de graskant met nog vier kuikens. Zodra ze Wiedes en mij ontwaart, vliegt ze met een hoop kabaal het water in. Er gebeurt iets vreemds: drie kuikentjes stuiven braaf met moedereend de sloot in, maar de vierde hobbelt op wankele pootjes precies de andere kant op: naar mij. Moeder ziet de fout en slaat alarm. Met uitgestrekte hals kwaakt ze de hele buurt bij elkaar. Tevergeefs: het pluizebolletje tolt rond de eigen as, en komt amper vooruit. Het nekje doet ook zo vreemd. In een flits concludeer ik: moeder heeft een gehandicapt kind, en het zal niet lang overleven. Sterker nog, het kuiken brengt het hele nest in gevaar. In alle vroegte breekt het klamme zweet me uit. Het is een kwestie van wachten op de eerste rover… Moeder lijkt dit ook te beseffen, want ze springt nerveus de kant weer op. De drie andere kleintjes dobberen alleen in het zwarte water, terwijl moedereend op het manke jong af stevent, en haar snavel tegen het buikje duwt: Hey, schiet eens op, jij! Het bolletje rolt meteen op zijn rug en spartelt vergeefs met de pootjes. Daarna ligt het jong doodstil. Moeder kijkt om zich heen, ook naar mij, alsof ze denkt: wat moet ik in vredesnaam. Nogmaals port ze haar snavel in de buik van het kuikentje: Kom nou toch! Maar haar pogingen werken averechts. Het jong blijft verlamd liggen, met een vreemde knik in de hals. Ik sta ook verlamd. Wat te doen. Moet ik dit kuikentje vangen en thuis in een tobbe een kans geven?
Gehandicaptenzorg in de natuur is een hachelijke zaak. In mijn kindertijd hadden we thuis in de vijver een gered eendenjong: Piepje. Dankzij onze zorgen groeide Piepje uit tot een mooie jonge eend, en op een goede dag reden mijn vader en ik naar de eendenplas buiten de stad, waar Piepje met andere eenden en meerkoeten kon doorgroeien. Maar op het moment dat we de jonge Piep vrijlieten, omsingelden de wilde eenden en ganzen haar, en ze werd zonder pardon gelyncht: geen enkel dier accepteerde de vreemde asielzoeker met haar mensengeur. Recht onder mijn ogen werd Piepje door soortgenoten kapot gepikt en verzopen. Met de opvang hadden we slechts valse hoop gegeven, want nu wachtte haar een veel wredere dood.
Zodoende besluit ik weg te gaan, in de hoop dat de moedereend haar eigen wijsheid inzet. Als ik later op de dag weer langsloop met Wiedes, zijn moeder en de vier kuikens spoorloos; gelukkig hebben ze een veilige schuilplaats gevonden. Maar de natuur is meedogenloos; vanmorgen liep het vrouwtje op het dijkje te flirten met twee woerden. Alle 11 kuikentjes binnen twee dagen opgegeten. En het manke eendje? Vast en zeker verzwolgen door dezelfde rat of reiger… Totdat ik verderop iets donzigs ontwaar in het gras; het gehandicapte kuiken, op luttele meters van twee dagen geleden. Het heeft dus nog een poging gedaan om bij de groep te blijven. Is aan de overzijde op de kant geklommen… en daar achtergebleven… Zelfs de rovers moesten het niet.
Marinet Haitsma
taaldier, juf, macrobio-kok
Mooi verhaal Marinet!