We nestelen ons in Brasserie Water. Een oude vriendin en ik. Na enig rondkijken stellen we vast: eigenaardige locatie. Het ademt de sfeer van een truckersrestaurant. Een grensgeval. Zo’n tent waar je neerstrijkt in een onbekende stad, om na een paar dagen te ontdekken dat je nou uitgerekend daar niet moet zijn. Om ons heen klinkt Duits, Pools, Frans. Een jongen met de ogen van voetballer Navas meet me op. Hij draait zijn stoel mijn richting op en kijkt nog eens. Ik beantwoord zijn blik. L. vraagt wat ik van dit tentje vind. ‘Ik zit hier uitstekend,’ beweer ik. We kiezen een maaltijdsalade en wachten onder een paraplu van muzak op ons eten. ‘Hoe is jouw uitzicht,’ vraagt L. Ik glimlach: ‘Prima.’ Ze wijst naar de haven, naar buiten. ‘Ik zie allemaal bootjes.’ Rondom de brasserie is inderdaad… water. De Leuvehaven, omgeven door hoge kantoortorens en kale boulevards. Oh, die desolaatheid van Rotterdam. ‘Ik kom hier zelden meer. In het centrum,’ zeg ik. Navas heeft zich weggedraaid en zet het gesprek met zijn vrienden voort. We halen herinneringen op aan de eerste jaren hier. Eind jaren tachtig. We kwamen tegelijkertijd uit de provincie, en verkenden de stad als twee zwerfkatten: nachtclub in, kroeg uit. Zij had haar werk, en een studie, ik overwoog de studie Nederlands. Ik werkte op Centraal Station, in een perroncafé. Dat had iets van romantiek. Je kon er uren zitten, als reiziger. Ik had een stil perron. Dus ik nam boeken mee. En een breiwerk, voor de volgende trui. Af en toe had ik een praatje met een forens, die wilde weten wat ik las. Milan Kundera. Oek de Jong. Erich Fromm. Euforisch was ik, wanneer ik ’s morgens om vijf uur door de lege stad naar het station fietste, in rozerood ochtendlicht. Uitgeput, als ik na een dienst door het bomvolle centrum terug peddelde naar huis. Nog steeds vind ik Rotterdam een een harde, koude stad. Waar is hier een kloppend hart, een centrum als een baarmoeder, zoals in Utrecht, Amsterdam, Den Bosch. We halen onze schouders op en dopen patatten in de mayonaise. Ik kijk naar de zeelui aan de andere tafeltjes, een enkeling geflankeerd door een gezelschapsdame. ‘Ik denk echt dat we in het verkeerde restaurant zitten,’ zeg ik. ‘We zijn toeristen geworden.’ L. giechelt. ‘Maar de frietjes zijn prima.’
Marinet Haitsma
taaldier, juf, macrobio-kok