Hoe droeviger het wereldnieuws, hoe meer respect ik heb voor dieren. Terwijl ik zit te schrijven, tel ik in mijn tuintje achter de flat tientallen vogels die gemoedelijk naast elkaar fourageren in het struikgewas. Een enkeling neemt een bad in het vijvertje, een ander zit op de rand van een ondergelopen bloempot water te drinken. Twee vinkjes dartelen elkaar achterna, terwijl een vette houtduif op de paadjes scharrelt. Er vallen geen slachtoffers, hoewel de verschillende soorten ook geen vrienden zijn. Ze lijken elkaar te respecteren – en hoewel de naam ’twitter’ oorspronkelijk van tjilpen komt, verspillen vogels geen dagelijkse diarree van verwensingen aan elkaar. Ik schaam me voor het gedrag van mensen, in de politiek, in wereldconflicten, èn op social media. Wat een stille wijzen zijn de twitteraars in mijn tuintje.
De grote bonte specht komt meerdere keren per dag en voelt zich steeds vrijer. Het is elke keer een feest om te zien hoe hij post vat in de tuin. Waar hij eerst schielijk vaart zette naar de pindakaaspot in de volière, landt hij nu eerst op een tak van de magnolia en slaat de boel rustig gade. Met zijn platte bek is hij geschapen om tegen boomstammen op te klimmen. De zwarte randen rond zijn ogen lijken een grappige motorbril; hij inspecteert de omgeving grondig voordat hij de sprong waagt in de volière. Soms zit hij een tijdje op de tuinbank. Daarnet sprong hij over de paadjes, voor een lekker hapje onder de boom. Maar daar zat de houtduif, die geen zin had iets te delen. De specht vloog aan en aan, spreidde zijn vleugels: hallo, opzouten, nu ik. De houtduif nam een aanloopje en wuifde de specht met een paar snavelpikken weg. Ondertussen buitelden pimpelmeesjes en koolmeesjes in formatie over elkaar heen. De specht dook op de grond ineen, en wachtte zijn kans af om alsnog het hapje weg te snaaien. En al die tijd kijk ik gebiologeerd toe van boven, uit de woonkamer of keuken. Het is een schouwspel dat nooit verveelt of vermoeit; het natuurlijke gedrag van dieren, die volkomen zichzelf lijken te zijn, onder elkaar.
Gewoonlijk is het tussen drie en vier uur ’s middags het drukst. Ik tel zo’n tien vinken, tientallen kool- en pimpelmeesjes, een stuk of zes merels, een roodborstje, een paar mussen, een of twee gaaien, die houtduif dus, en de twee spechten die om de beurt neerstrijken. Heel soms landt er een groepje staartmezen in de takken; snoezige witte bolletjes met een lange zwarte staart die in groepjes de tuinen afstruinen.
Het bevestigen van de beschermde volière aan de schutting bleek een gouden zet; sindsdien is er bijna geen overlast meer van kauwen of eksters, die al het voer plunderden. In de vierkante, groene kooi kunnen kleine vogels èn spechten rustig eten. Aan de schutting zelf, binnen de volière, hangt een pindakaaspot. De meesjes en vinkjes vullen er dagelijks hun vetvoorraad aan.
Tot mijn verbazing zag ik op een dag een forse gaai aanstalten maken om de volière te betreden. In theorie was dit onmogelijk; de openingen tussen de tralies zijn geschikt voor meesjes en merels. Toch lukte het de gaai om zich met een halve koprol door de tralies te wurmen en te landen op het voedselrooster. Hij was bijna zo groot als de hele kooi! Vanuit de bomen keken de kleintjes toe. Niemand waagde zich nu tussen de tralies. Als ik op dat moment de tuin in was gelopen, zou de gaai van schrik tegen de spijlen opgevlogen zijn en hij zou zich verwond hebben, zo groot was hij in de kleine ruimte. Ik keek vanuit de woonkamer hoe hij zich volpropte met zonnepitten, deze in zijn krop bewaarde, en hoe hij weer ondersteboven door een opening eruit kukelde. Ergens in de tuin verstopte hij zijn buit en kwam later terug om alles op te eten. Sindsdien is de gaai steeds handiger geworden in zijn koprol; ik blijf me verbazen over de onvermoeibare inventiviteit van vogels om bij hun voedsel te komen. De gaaien maken trouwens een hoop kabaal, maar zijn weer minder onverschrokken dan de kauwen of eksters die vroeger de vetbollen kapotsloegen en meenamen. Soms gingen ze aan een silo hangen tot het voer er aan één opening uitviel. Hun vrienden wachtten ondertussen op de grond en vielen aan op het gevallen zaad.
Veel vogels gebruiken de vogelhuisjes, die her en der aan de schuttingen bevestigd zijn, ’s nachts als schuil- en slaapplaats. Wanneer ik ’s morgens naarbuiten loop met verschillende zakken voer, slaat één koolmees hoog in de boom alarm. Hij zal wel aangesteld zijn als uitkijk, die de anderen informeert over de etenstijd. Nauwlettend slaat hij mijn bewegingen gade: ik vul de silo’s met losse pinda’s en zaadjes. In de volière leg ik zwarte zonnebloempitten en vetbollen. Tot slot strooi ik her en der tussen de struiken rozijnen, wat havervlokken en soms een beetje oud brood.
De merels scharrelen het liefst op de grond. Ze wagen zich niet bij een silo, noch in de volière. Meestal zitten ze stijfjes op de grond, staren minutenlang tamelijk onnozel voor zich uit, tot ze plotsklaps keihard op een soortgenoot af rennen. Merels zijn dol op die rozijnen. De roodborstjes lusten graag havervlokken, ook het liefst vanaf de grond; zij tolereren ook geen soortgenoot in hun nabijheid. De koolmeesjes vliegen af en aan naar de volière, waar ze de hele dag vet en pindakaas met meelwormen eten. Ook nemen ze de pinda’s uit de silo in hun bekje mee en peuzelen hem vanaf een veilige boomtak op. En wanneer de schemering dan invalt, klinkt er nog korte tijd van alle kanten hoog geroep; ik denk dat al die koolmeesjes elkaar bijeenroepen, speelkwartier is voorbij, bedtijd, allemaal opgelet, verzamelen! Ze verdwijnen net zo rap als ze in de ochtend opdoken, en ze slapen bij elkaar, kleine onschuldige donsbolletjes.
Wat een leuke blog. Zo leer ik nog wat.
Bedankt, leuk om te horen. 🙂
Via de nieuwsbrief van de Vogelbescherming las ik jouw verhaal over de verandering van jouw stadstuin. Prachtig.
En hierboven lees ik dat de merel heel graag rozijnen lust.
Ik ga ze meteen in onze tuin leggen. Ze kregen tot nu toe van ons een appeltje, dat hebben ze ook heel erg graag.
Leuk! Merels vinden cranberries ook heerlijk. En kleine korreltjes brood 🙂