Er loopt een treinspoor tussen ons bestaan, van ruim 80 km lang. Daar ben jij, met je benijdenswaardige upperclass beslommeringen. Hier ben ik, met de spaghetti van noodlottigheden op mijn bord, en het onvermogen dat me aankleeft als een suikerspin. Ergens halverwege, rond de 40 km, blijven we elkaar zien. Het is onze wet. We passen, zoals in de rijmelarij van gedichtjes. We worden bezongen in liedjes, beweend in bittere opera’s. En het is bovendien een wet: dat het niet ophoudt, nooit, nergens. In jouw nabijheid word ik beter: een hemelpaard in wolken. Maar alles heeft zijn prijs. Ik verloor geliefden. Verliet dierbaren. Verbrak allianties. En ik ontdekte andere kwaliteiten. Als kind zong ik dat ik bakker was, speelde onder de boom hier die mijn molen was, en daar lag het brood. Al lezend droomde ik weg bij In de soete suikerbol (W.G. van de Hulst). Tegenwoordig zit ik in mijn keukentje, knedend en kloppend, frutselend aan deeg. Mijn nutteloze taarten, die willen vieren wat niet voorradig is. Een vriend schamperde, alsof ik vals speel: “Ja, hoor eens, als je leuk gevonden wilt worden, geef je mensen een taart.”
Jou bracht ik er ook één, nabij 45 km, om te vieren hoe verrukkelijk onveranderlijk het is. “En het schrijven?” vroeg je.
Ach, lieverd, suiker gaat er makkelijk in; na amper een jaar zoet bakken, vragen mensen mij om een bestelling, taart, en om het recept. Maar zoveel jaren schrijven… en niemand heeft ooit een bladzijde besteld. Soms denk ik dat het uit mij zal sterven, zoals een boomtak kan verdorren en tenslotte nodeloos afbreekt. Zoals een slang vervelt en van zijn huid wegkruipt. De schrijf-idylle; ik ben nooit zeker of het van mij is, of van de Grote Leider, die de taken thuis tussen mijn broer, mijn zus, en mij, verdeelde: “Jij daar speelt piano, en Jij… jij tekent, en Jij nakomertje, ga jij maar schrijven.” Ik droeg zijn kleed met verve, mijn kroon gedrenkt in geschiedenissen van voorouders – enerzijds de Friese koelte, anderzijds de Goudse chaos. Tegenwoordig draag ik hoedjes vol papier. Schriften, mappen, blocnotes, schrijfblokken. Er zijn slingers, en kusjes, koppen koffie, vlinders op het balkon, en jij in mijn hart, jij en onze seks. Ik probeer nog te voldoen aan de opdracht van weleer maar de geesten reiken niet meer tot mijn huis. Wanneer ik nu mijn mappen opensla, en de pen wil bewegen, blijft het stil. Doodstil.
Marinet Haitsma
taaldier, juf, macrobio-kok
En toch en toch …. schrijf je mooi! Misschien niet voor de wereld, voor het publiek, maar voor jou. Voor jezelf. Voor wie jij bent. Een stem te geven aan jouw uniciteit. Je hebt de moed om te zoeken, om op de plek der moeite te zijn. En dat Marinet, is niet aan heel veel mensen gegeven. Vertouw er maar op dat dit zegen zal geven. In de allereerste plaats aan jezelf. Daarna aan degenen die na jou komen. Wat is er mooier dan onze plek in te nemen in het grotere geheel, geborgen in onze eigen authenticiteit? Weten dat we geliefd zijn om wie we zijn door de Schepper van het grote geheel? Hug, John