Tussen de formulieren die ik alsmaar moet ondertekenen, bevestigen, inzenden, nasturen, opvragen, vastleggen – whatever – ligt ook de winstprognose van mijn uitvaartverzekering. Mijn zoon ziet de post en vraagt wat het is. Hoe leg ik het uit. Wanneer en waarom neem je een begrafenisverzekering. Dan valt me opeens in: die heb ik nooit aangeschaft, maar die kreeg ik. Van mijn ouders.
Mijn zoon kijkt verbouwereerd: wie geeft zijn kind nou een kist?
Ja, knik ik, dit was het enige officiële papier dat ik meekreeg van huis. Mijn vader gaf me de polis toen ik op mezelf begon; ik was 19 jaar. Het kostte een paar gulden per maand en ik nam het ter kennisgeving aan.
Mijn zoon zucht: meestal geven ouders een spaarrekening.
Of autorijlessen, vul ik aan.
Precies, of een studie, zegt hij wijs.
Bijvoorbeeld, knik ik. Of een aanbetaling op je eerste huisje.
Mijn zoon staart naar de polis voor mijn begrafenis: en jij kreeg dit. Net alsof ze je dood wilden.
Nee, nee, haast ik me, zo zijn ouders niet, lieverd. Ze wilden dat ik mijn eigen rotzooi kon opruimen. Zonder begrafenispolis kun je namelijk niet dood in Nederland. Dan heb je geen plek, geen kist, geen urn, geen grondrecht. Dan zit een ander ermee, of je beland als nummer in het gemeentearchief. Ik denk dat mijn vader dacht: op eigen benen staan zul je.
We stampen de aardappels, prutsen er de spekjes door, en schieten in de lach. Wat een ontzettend knus gesprek.
Marinet Haitsma
taaldier, juf, macrobio-kok