Misschien is liefde het vermogen elkaar een beetje voor de gek te houden, en de bereidheid elkaar daarin te geloven. Ik dacht dit, nadat ik met Kaj gesproken had over de werkelijkheid; het enige waaraan wij uiteindelijk houvast hebben.
Een deel van die houvast gooide ik onlangs weg in de wijkcontainer: alle dagboeken van mijn tiende tot mijn dertigste verdwenen in de afvalbak. Dagboeken vol klaagzangen, mijmeringen, verlangens, diepe gedachten, en duistere zijsporen. Maar ook vol met foto’s, brieven en ansichten van wie ooit mijn dierbaren waren. De tijd wees uit dat de werkelijkheid anders lag. Woorden waren snel gesproken, verwachtingen eenvoudig gecreëerd. Daar, daar ging het kiekje met grote liefde E.: samen in het hokje van Centraal Station. Hup, nog een doos vol brieven, van onder andere vriendje H., die schrijft: Ik wil vanmorgen graag met je ontbijten. Dat was op mijn negentiende, en ik herinner me die zondag nog precies. Omdat ik deed of ik niet thuis was…
Ach, zo zeggen brieven achteraf veel over ons vermogen. Elkaar te geloven. In het zojuist verschenen Post uit de vergetelheid is dat vermogen grenzeloos. Dit boek zag ik in manuscriptvorm bij de peetouders van Romeo, Arie van Dalen en Mirjam Huffener, en ik nam het mee naar mijn uitgever Compaan.
‘Wat is het?’
‘ Post. Post uit de vergetelheid.’
Honderden brieven en ansichten van mensen uit de concentratiekampen in WO II. Je hart staat bijna stil. Eerst was het een verzameling, via de Stichting Sobibor werd het een tentoonstelling, die inmiddels heel Nederland en Europa doorreist. En nu is er ook het boek.
‘Lieve ouders, Ik ben hier in een werkkamp, en werk in de wasserij. Met mij gaat alles goed. Het eten is hier goed. (…) Ik heb ook veel vrienden.’
Wat kunnen mensen liefhebben.