Een paar weken geleden nam de gastheer  – zoals ik hem vooralsnog noem – me opnieuw uit eten. Laat ik zeggen dat mijn houding ten opzichte van dinertjes ambivalent is. Van huis uit kreeg de snelste eter het meeste naar binnen, en zekere orale c.q. anale uitlatingen werden hoger gewaardeerd dan een conversatie van sociaal-emotioneel niveau. Eten is samen delen. En anderzijds een intimiteit. Aan onze ouderlijke eettafel werden vooral vernederingen, dreigementen, en oorvijgen gedeeld – dat is inmiddels lang verjaard, maar toch: er zit enige onhandigheid in mijn blauwdruk. Men denkt dat ik zo werelds en vol bravoure ben; maar ach, wat een poppenmeisje zit er bij u aan, met bessenwang en paardestaart. Opgelaten voelde ik me, ook die avond. Plakten er geen etensresten tussen mijn tanden? Vielen daar slierten op mijn jurkje? Help, ik verslikte me in de wijn. Alcohol: ook iets waarmee ik weinig ervaring heb. De avond verliep dus niet geheel vlekkeloos. En eh… zou hij net als ik opgelaten zijn? Wat oogde hij rationeel, ter zake.
En toen. Het gesprek liep uit de rails. Bij de koffie, om precies te zijn. De gastheer stelde dappere vragen, die ik niet verwachtte tijdens dit prille tête-a-tête. Vragen van het soort dat je meestal pas oppert na een vrijpartij. Als hij je rimpels van dichtbij heeft gezien, en je niet zo strakke buik meer, en oh, die ene haar op de verkeerde plaats. Wanneer je plakkerig en bezweet tegen elkaar aanleunt, en wauwelt: “Zeg hoe zit het nou echt, ik bedoel: met jou en je gebochelde hondje?”
Maar we zaten in het restaurant, zonder zweem van seks, we aten keurige salade en begonnen aan een tof bakje cappuccino.etentje En ik voelde me examenkandidaat. Nou ja, dacht ik, wat heb ik te verliezen. Ik zit al aan de afgrond. Ik leef al op de bodem. Ik ben al alleen. Niemand wil mij immers: het went. Dus kom maar op. Na mijn donkere gezicht echter volgde de stilte. Het ongemakkelijke zwijgen. Hij rekende af en bracht me naar huis. “Als jij stil valt,” zei hij in de auto, “dan zie ik alle emoties over je gezicht gaan.”
Goh, dacht ik, is dat handig. Dat ik zo’n open boek ben. Scheelt een hoop woorden. Toch had hij liever dat ik bleef praten. Hij verontschuldigde zich, voor het vragenvuur. Ik slikte. Wat is elkaar leren kennen toch raar. Hij manoeuvreerde de auto door het donker, langs helverlichte kruispunten, plantsoenen en paleizen. De nacht is het domein van de droom. Ergens in de buurt van mijn straat vroeg ik hem om te parkeren.
Knagend afscheid.
“Mag ik je een kus op je wang geven,” vroeg hij.
Goed dan, mokte ik.
Nadat ik nog zeer onnozele dingen had gezegd, stapte ik uit.
Marinet, dacht ik, dat heb je weer goed verprutst. Zes jaar single. En wat ben ik het beu. Ik besef het doordat ik in de winkel talm, met een boek in handen. Of in een tijdschrift zie ik een tekst. Die knip ik uit. Ik blader door foto’s. Delen wil ik. Maar alles in je eentje delen wordt een breuk.

plantsoenen en paleizen

Berichtnavigatie


Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *