Ik loop in de avondzon door plukjes weiland bij Schiebroek; een prachtige route, langs oude boerderijtjes, volkstuintjes, en voorbij de hockeyvelden van HCR. Daar steek ik over en passeer de manege. Ganzenfamilies liggen dromerig in de weide voor de stallen. Vlak voor me lopen twee dames op leeftijd. Meestal loop ik hier alleen, maar vanavond is het druk. Iedereen wil de avondzon.
De dames blijven haken bij het wildrooster. Ze spreken een onbekende taal, waarvan ik de klanken niet kan ontcijferen. Dan glimlachen ze naar me. Grote voeten onder brede enkels, wijde heupen, waar je het op kunt hebben, de vrouw voorop draagt een omslagdoek en klemt een tas onder haar arm. De andere vrouw heeft een groot rond gezicht met losse krullen, en in haar lachende mond verschijnen enkele tanden. “Moeilijk beetje hier,” legt ze uit.
Ik ben gewend aan de wildroosters en zit hen op de hielen. Voorbij de manege slaan ze linksaf, het bruggetje over, het bos in. Ik ook. Met Wiedes vlak bij me.
Ze houden de pas in, kijken naar me om, en de krullenbol zegt: “Donker hier, niet veilig, hè?”
Niet veilig? Ik loop hier al jaren, en ik ben zelden bang. Mijn hond neemt soms de benen, maar ik niet. Ik liep hier in donderend onweer, ’s avond laat, maar ook in ijskoude ochtendmist. Ik liep hier eens toen de verlichting bij de sportvelden abrupt uitviel; ik schuifelde verder door het aardedonker. Ik wandel hier ’s nachts, als de muizen en egels ritselen tussen de brandnetels. Soms scheert een uil vlak langs mijn oor, en dan hou ik Wiedes dichtbij me. Maar echt bang ben ik nooit geweest, misschien één keer: voor een jogger die achter me opdoemde. Toen hij mijn schrik merkte, verontschuldigde hij zich.
Dus ik voeg me bij de dames en zeg: “Welnee, het is hier hartstikke veilig.”
Ze trekken een grimas en wijzen naar de blowende jongeren verderop op het bankje. Ik haal mijn schouders op. Dit is Schiebroek, hier gebeurt nooit wat.
“Ja, ja, ik ook Schiebroek,” zegt de krullendame. “Al 30 jaar Schiebroek.”
“Oh, dus u kent het wel?”
“Nee, nooit geweest hier. Wel Teldersweg, Abeelweg, Peppelweg.” Ze dreunt de straten op, als bushaltes. Maar nooit liep ze verder, nooit ging ze het bos bij Schiebroek in.
Tot vanavond. Zolang in Schiebroek wonen en vanavond voor het eerst na 30 jaar door het park gewandeld; hoe was dat leven.
Ik vraag me af of ze gelukkig was, verliefd op een ander, of ze kadootjes kreeg van haar man, of ze in zijn armen lag – of niet. Hoe ze met haar kinderen praat, of met vriendinnen. Wie er doodging in haar familie. Hoe ze huilt onder de douche, hoe ze met haar eigen lust speelt, heimelijk, hoe ze bidt, en tot welke God. En of er nog een ander lief komt, die haar hart zal wakker kussen en haar zal zeggen dat ze zo’n leuk meisje is.
Ze lacht breed. Haar vriendin, met de omslagdoek knikt: “Wij zijn altijd moe.”
“Ik ook.”
“Jij ook, kan niet, jij zo mooi slank,” roepen ze uit. Drie zinnen gewisseld en we zijn een clubje.
Ik wijs naar mijn kont: “Hallo, ik ga naar de 50.”
“Nee, echt niet oud jij.”
Ik zeg: “Jullie moeten vaker het park in, da’s goed voor de gezondheid. Ik wandel hier elke dag met mijn hond.”
“Schiebroek veilig?” vragen ze weer.
“Ach welja,” zeg ik. “En bovendien: wij hebben niks te verliezen, geen geld.”
Dan praten we over ons werk. Ja, ik werk, ik geef les.
“Aha, jij juffrouw. Wij schoonmaak. Al heel veel jaren schoonmaken.”
“Waar?”
“Bij de Thuiszorg. Heel zwaar.”
De vrouw met de omslagdoek beweegt haar schouder: altijd pijn hier.
We banjeren door, en zijn alweer bijna het bos uit. “Zie je, het was niet zo groot,” zeg ik, want de krullendame lacht opgelucht. Ze herkent de Abeelweg verderop.
“Jij komt hier vaker, hè?” vraagt ze. “Volgende keer wij weer wandelen?”
“Dat is goed,” antwoord ik.
Ze groeten, en hobbelen op de onhandige werkslippers naar de Abeelweg. Naar de bushalte.
Marinet Haitsma
taaldier, juf, macrobio-kok
Mooi Marinet. Ik zie het helemaal voor me.
Het is een week van onverwacht ontmoeten beiderzijds. Mooi.
Hallo is Ella daar ook bezig met verkeerde praktijken?