Sinds kort jaagt er een uil in de buurt; wanneer ik ’s nachts de hond uitlaat, huilt hij. Soms dichtbij, soms veraf, altijd griezelig. Ik sjok, al half in slaap, met de hond over het dijkje. Mijn hond houdt van de nacht, hij wil ver lopen. Maar sinds de komst van de uil krimpt hij ineen als een foetus; hij staat verstijfd bij het horen van het eerste gehuil. Dan maakt hij zich klein, draait zich om en sluipt terug naar huis, mij achterlatend in het schijnsel van een lantaarn. Maar ik ben ook bang. Niet voor weerlicht of donderslag, niet voor storm of volle maan. Maar sinds kort wel voor de uil. Want het ene moment klinkt hij recht voor ons. Een seconde later huilt hij juist pal achter ons, en nog een wiekslag later horen we hem ver in het noorden. Ik roep mijn hond een halt toe maar hij sluipt door, dus ik volg hem op de voet en we vliegen het portiek in. Twee bangerds: geȉmponeerd door wat we niet zien.
Marinet Haitsma
taaldier, juf, macrobio-kok