Bezoek met studenten aan Museum Boerhaave in Leiden. Daarna nog een rondleiding door het Anatomisch Museum, onderdeel van het LUMC. De studenten zijn dokterassistentes in opleiding. Ik ben dat in het geheel niet; de gezondheidszorg is voor mij een onbekende wereld, behalve wanneer ik er als patiënt mee te maken heb. Zij weten inmiddels al veel van enge aandoeningen, afwijkingen, vergroeiingen, misvormingen, ach… en wat weet ik eigenlijk?
Met mijn ruime fantasie verzin ik verhaaltjes. Geef ik mijn beleving van een stukje werkelijkheid weer in taal. Zoek ik soms de grenzen van de menselijke geest op, of van menselijke emoties. Ach, ik doe maar wat. Ik observeer, ik kijk wat mensen doen, en wat ze laten, hoe ze zich met elkaar en hun wereld verbinden – of juist niet.
Maar de medische wetenschap. In Museum Boerhaave zien we het ontstaan en de ontwikkeling. De plek waar lijken openbaar werden opengesneden en onderzocht. De antieke ijzeren longmachine voor poliopatiënten. De oudste narcosemiddelen en -methodes. De handigste messen en scalpels voor snelle amputatie. Piepkleine mesjes en lepeltjes om tot in de vreemdste uithoeken van het menselijk lichaam de boel om te ploegen. Eeuwenoude hometrainers, bijvoorbeeld voor vrouwen die totaal verkrampt uit hun korsetten tevoorschijn kwamen en opnieuw moesten leren ademhalen. Later deze dag staken wij het stationsplein over en bezochten ook het Anatomisch Museum. Een bonte verzameling van mensen en menselijke delen op sterk water. Vitrines vol mislukte baby’s. Half vergroeide Siamese tweelingen. Foetussen met één oog, of: geen oog. Met slierten uit hun neusje, met handjes als drakenpoten, met opengereten schedels, zonder mond, met ingewanden op hun rug – maar toch: ergens hadden ze een menselijk aspect; gesloten ogen, een slapend gelaat, een kreunende blik.
Na een stuk of vijftig van dit soort monsterlijke aanblikken werd het me te veel. Ik moest tranen wegslikken; vals sentiment. Melancholie. Het toeval van het leven, als het geslaagd is. Wanneer de chemie van een zaadcel en een eicel klopt. En hoe vaak het in vroegere eeuwen misging. Dat waren de gebochelden, de zwaar behaarden, de kromgroeienden, de hopeloos eenzamen, de stemlozen, de olifantswezens. Wat niemand ooit zag, was waarschijnlijk hun schaamte, hun wens om ongezien te zijn. En nu staan wij onbeschaamd te staren naar hun geprepareerde neven en nichten en broers en zusters.
De tranen zitten in mijn keel, ik moet weg hier, mijn collega stoot me aan en zegt: “Ga lekker naar buiten.” En dat doe ik. Buiten is alles normaal. Redelijk normaal. En hoe ongelofelijk perfect is een beetje redelijkheid opeens. Nou ja, indien je wezens in spijkerbroeken met enkellaarsjes normaal kunt noemen, rondrennend van collegezaal naar collegezaal, met oordopjes in hun oren en nicotinestokjes tussen hun lippen.

mislukte wezens

Berichtnavigatie


Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *