Het was me een kerstvakantie. De helft van mijn vrije dagen lag ik met griep in bed. Op Oudjaarsavond zat ik alleen thuis, met een schaal oliebollen, overigens geheel op eigen verzoek: oud en nieuw is ellende, en ik had bedongen om in mijn uppie te mogen grommen, dus wegwezen graag. Aan de andere kant: op tweede kerstdag logeerde Gijs bij me, mijn lievelingsbuurthond van mijn kapster. Vroeger had ik Wiedes. Afgelopen kerst was het precies twee jaar geleden dat ik hem liet inslapen. Als ik het liedje Songbird van Eva Cassidy draai, zit ik weer te grienen, want Wiedes was een verhaal apart. Sinds zijn dood werd het niks met mij en honden; ik bleef ze maar vergelijken en geen een kon tegen Wiedes op.
Maar het leuke van de logeerpartij van Gijs was, dat ik weer eens achter over het schapendijkje kon lopen. Samen met Gijs passeerde ik het kippenhok van meneer B. en keek recht zijn tuin in. En toen zag ik hem. Een stom toeval. Een ijsvogel.
Hij zat recht voor mijn neus, in die kale, schoongeboende tuin van meneer B. Op de tak van een Japanse kers. Eerst dacht ik dat hij nep was. Een plastic vogeltje, voor de grap op een tak gezet. Maar hij was helemaal echt. Secondenlang had ik hem in het vizier. Oogverblindend oranje, blauw en fluorescerend azuur. Ik stond naar adem te happen; al die jaren dat ik hier liep, vermoedde ik zijn aanwezigheid. Eén keer zag ik een blauwe flits langs schieten. Dat was alles.
En dankzij het ommetje met de logeerhond ontmoette ik zomaar ineens dé ijsvogel. Voor ik het wist, was het voorbij; hij vloog als een pijl op, zoefde omlaag naar de sloot, en daalde iets verder neer op een lage tak boven het slootje. Ik stond inwendig te juichen. Gijs trok aan de riem, en we liepen verder. Ik onthield het tijdstip: rond 12:30.
Een paar dagen later wandelde ik langs dezelfde plek, ongeveer op hetzelfde uur. En verdomd: daar zat ‘ie weer. Op precies dezelfde tak in die keurige tuin. Met zijn vlijmscherpe bek puntig vooruit gericht. Ik was lyrisch; ongelofelijk dat er op amper 100 meter van je huis een ijsvogel woont, en dat je die elke dag kan zien. Zoef, hij vloog weer op, te snel voor mijn simpele camera. Sindsdien woedt de vogelkoorts almaar heviger. Al een tijdje voer ik de vogels bij, en ik merk dat er steeds meer soorten de tuin bezoeken. Rond oud en nieuw landde er plotseling een wolk staartmeesjes op de takken en op de waslijn. Vanachter het keukenraam telde ik: een, twee, vijf, zeven, acht, tien, twaalf… het waren er echt ongelofelijk veel. En inmiddels vaste bezoekers: een paartje halsbandparkieten dat dagelijks op de vetbollen neerstrijkt en capriolen uithaalt. Ondersteboven hangen ze, terwijl ze mij vanuit hun ooghoeken nieuwsgierig aankijken: ja, ik zie jou en jij ziet mij.
Vorige week heb ik een vogelconsulent van de vogelbescherming op bezoek gehad om me te helpen mijn tuin vogelvriendelijker te maken; het wachten is nu op haar tuinontwerp. Ze sprak al over het verwijderen van de tegels, ophogen met grond, plaatsen van een vuurdoorn en diverse bosplanten… werk aan de winkel… nog even en ik ben geen Baardmannetje, maar een Baardvrouwtje. Vogels kijken is verslavend.

ijsvogelkoorts

Berichtnavigatie


3 gedachten over “ijsvogelkoorts

  1. Wat een heerlijk verhaal; word er blij van;de tuin in wording lijkt heel fraai te worden! T. en ik zaten samen te grommen op Oudejaarsavond en we hebben nog steeds behoorlijk last van post virale infecties zoals de huisarts de naweeën van de verschillende griepen noemt….xxr.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *