Dit is mijn kerstverhaal. Het begint met wachten, want ons leven draait om het vacuüm tussen twee gebeurtenissen. Stilte. Ik wacht op je. Je bent ver. De zoveelste envelop. Van de bewindvoerder. Maar de enveloppen van de bewindvoerder maken me niet meer bang. De formele taal en de beschuldiging Aan de Saniet… kan ik steeds beter in de context lezen. Het gaat om angst; het afdichten van juridische zwarte gaten.
Niet jij. Jij gaat ver, en komt dichtbij, dwars door alles heen. Door elke brievenbus, voorbij het dossier, langs drempel en deur, in mijn mailbox, over de snelweg, de trap op, waar we elkaar treffen bij Homerus en Aurora – onze schuilplaats, maar hoelang nog.
Het is tijd, zeg je.
En als mij iets overkomt?
Dan moet ik jou missen, antwoord je. Maar tot dan zal ik voor je zorgen. Altijd.
Altijd is onze pendule: tussen die slinger bewegen wij, in de pauze tussen de opeenvolgende zaken. Naar elkaar, van elkaar. Van Sinterklaas naar Kerst. Onzichtbare handen, wonderlijke gebeurtenissen: er valt een envelop uit een tas, vergezeld van een pot Tahin sesampasta. Ik lach. De taken zijn verdeeld. Er zijn wensen en groeten.
Ik wacht. En weer valt er een envelop in de brievenbus. Mijn naam staat erop, Haitsma in rode letters. Het naamplaatje dat erin zit, maakt me blij. Want wie weet hoe je mijn naam spelt? Bijna alleen de mensen die deze naam ook dragen: Haitsma is met a i.
Mijn naam zorgt voor nóg meer verwarring: ik haal een bestelling af, maar bij diezelfde boekhandel heeft een andere mevrouw Haitsma een boek besteld. De verkoopster schuift mij Het grote boek van het ware geluk, van Anselm Grün, toe.
‘Dat is een vergissing,’ stotter ik. ‘Dit had ik niet besteld.’
‘Maar u bent mevrouw Haitsma?’
‘Dat ben ik.’
‘En dit was niet uw bestelling?’
‘Nee,’ zeg ik, ‘geen geluk.’
We glimlachen. Ze zoekt in de kast, en inderdaad, daar ligt het andere boek. Een roman. Ik reken mijn boek af, La Superba. Maar het ware geluk staart me vanaf de toonbank aan, voor mevrouw Haitsma. Later die dag, in het park, komt een vrouw op me af, met haar hond. Ik houd Wiedes kort aangelijnd, want hij doet soms raar. De vrouw kijkt me tersluiks aan: ‘Heeft u een moment?’
‘Alle tijd.’
Ze zegt: dat we een aanvaring hebben gehad. Daar ergens, en ze wijst.
Ik graaf in mijn geheugen. Ja, we hadden ooit een botsing. Om onze honden, jaren geleden, toen ik nog rookte. ‘Maar mevrouw, die dingen gebeuren.’
Ze laat me zwijgen: ‘Ik wilde u al zolang mijn excuses maken.’
Ik ben stil.
Ze weet dat het lang geleden is, ze was immers zwanger, minstens drie jaar geleden, maar ach, wat was ze gestrest… en toen… die ochtend botsten we op elkaar… twee welwillende goed-bedoelende hondendames. Ja, nu weet ik het weer. ‘Maar het gaf niet, en het spijt mij ook,’ benadruk ik. Die dingen gebeuren met honden. We lachen.
Maar nog is ze niet klaar. Haar mopperende hond, ze kan er een boek over schrijven, over die lobbes – wat een gedoe. Al die jaren bleef het in haar hoofd.
Dit was de ruimte tussen haar en mij. Vier jaar wachten, en nu raken we in gesprek. We kletsen druk van plezier, opgelucht: wat deden we kinderachtig. Wat hebben we uitgekraamd. Wat bezielde ons: op dit drassige paadje in een aangeharkt park. Maar gelukkig, nu is het goed. Hoewel we geen koffie gaan drinken. Zoiets doen honden nou ook weer niet.
Marinet Haitsma
taaldier, juf, macrobio-kok
Mooi Marinet. Beetje laat maar ik bewaar jouw berichten altijd tot ik tijd heb ze even rustig te lezen….te herlezen. Ik vind het heel grappig dat die vrouw je weer aansprak. Herkenbaar ook. Ik kan ook jaren met zulke gedachten blijven lopen. Fijn voor haar dat zij er nu los van is.