En het ging uit. Plotseling reed ik in de stikdonkere nacht vanuit de polder terug naar Rotterdam. Weg uit een bed dat dramde en mokte. Ik tufte over de snelweg. De tas met zaken als toilettas, koffiemelkpoeder, een paar dvd’s, schoon ondergoed. Wiedes dutte in op de achterbank, licht snurkend. Ik draaide muziek en genoot van de verlaten snelweg, die zich zwijgend voor me uitrolde als een boetekleed: kom thuis, lieve schat, volg de weg, en vlei je neer in je bed, waar nooit iemand aan je wensen voorbijging, kom thuis over dit zwarte kleed, en volg je spoor.binnenste slak
Tja, hoe gaan de dingen. We dachten beide: die is leuk, die is oké. En natuurlijk is iedereen oké. We deugen allemaal. Maar we hebben haast en gaan te snel, zodat er fundamentele wetten van toenadering en intimiteit met voeten worden getreden. Keer op keer. Mijn zwakke plek – vast en zeker. En hij? Zijn zwakke plek?
“Een poging,” zo noemde hij elke nieuwe verkering, na jarenlang gewend aan alleen-zijn. Deze poging strandde in zijn bed, rond middernacht, toen de betovering van dit prinsesje blijkbaar raakte uitgewerkt. De klok sloeg. Hij maakte vaart, ik wilde nog niet, waarom die haast, waarom zo op het eindresultaat afgesprint. Waarom niet eerst een tijd uitsluitend ontmoeten, ontdekken, en andere zintuigen aan het werk zetten. Hij wilde dat begrijpen, maar toch, vond hij, wat is dat telkens voor begrenzing met jou, wat een afremmen, waarom niet gewoon: nu, een feestje. Zijn feestje.
Mijns inziens is uitstellen van het willen – het hanteren en beheersen van verlangen – de eerste, grote vreugde van samenzijn. Als een oefening, een toewijding. Naar jezelf, naar de ander, voor elkaar. Het lange talmen, ontspinnen, draaien, wachten, tot morgen, overmorgen, volgend jaar. Want zodoende zie ik jou daar, ten volle, en ik geniet: daar, straks, en hoe verder je van me weg bent, hoe helderder ik zie. En wàt geniet ik van die ruimte, als aan een Noordzeestrand, waar ik de aangespoelde schelpen en vissersdraden opraap. Ach, misschien is die schelp mijn echte huis; ik wil langzaam als een slak over het menselijk lichaam reizen, met voelsprieten die bij elk donsje stilhouden en de atmosfeer aftasten.
Maar nee. Pogingen gaan uit van welslagen en falen, van een stijve of een slappe, en niet mijn – maar zijn – gêne daaromheen. We moeten immers de nachtklok slaan, in dit heilige bed. Ik was allang verdwenen, opgerold in mijn schelp.
Dierbare vriend zegt: een man die jou leuk vindt, lieve schat, kan wachten, een jaar desnoods! Die wil overal en altijd bij je zijn, ook in een klamme tv-studio. Die vindt het een feest om de tijd met je te delen, ook al zit je kapsel linksom of rechtsom. Andere dierbare vriend zegt: Je bent een eigenzinnig type, en je bent moeilijk te lezen. Hij lacht: ja, ik ken jouw taal. Maar lezen en begrijpen is niet 1 + 1.
Ik ben onderweg, en ik wandel door. Het leven is zo’n machtig raadsel. In gedachten banjer ik langs het strand. Eb, vloed, branding, schuim, aangespoelde kwallen, ritselende schelpen, ik wil ze allemaal. Niet persé nu. Over een jaar of twee mag ook. Met alle slakken erbij.

het slakkenspoor van verlangen

Berichtnavigatie


3 gedachten over “het slakkenspoor van verlangen

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *