De vogelteller tuurde door de verrekijker en knikte tevreden. “Het wordt een rijk seizoen. De ganzen krijgen binnenkort jongen en de kuifeenden zijn terug.”
‘En dit,’ vroeg ik, ‘wat is dit.’ Ik raapte een nachtblauw pluisje uit het gras.
‘Een ijsvogelveer,’ zei hij, ‘de ijsvogel vind je tegenwoordig overal.’
‘Maar ik niet,’ zei ik. ‘Voor mij is de ijsvogel een zeldzaamheid.’
De vogelteller had er vele gezien, vooral om 5 uur ’s morgens; dan scheerde de ijsvogel over het water.
‘Ik was hier vaak om 5 uur,’ zei ik. ‘Maar ik zag de ijsvogel nooit.’
‘Misschien wilde je het niet genoeg,’ meende de vogelteller. ‘Je moet hem willen zien.’
Ik sloot mijn hand om het veertje en dacht: misschien is het met de ijsvogel net als met de Ware; we hopen hem ooit te vinden maar de meeste van ons moeten het stellen met een veertje.