Deze oudejaarsdag werd Jules Deelder begraven; op het journaal zag ik de beelden van muzikanten in de Doelen, look-a-likes en performers die een ode brachten. Vorige week aten wij toevallig in een restaurantje op Katendrecht – de Matroos en het meisje – waar zijn gezicht aan de muur vereeuwigd was in blauwwit porselein. Een markante persoonlijkheid heeft de stad verlaten.
Ik zag Jules Deelder voor het eerst in Gorinchem, waar ik opgroeide; in de plaatselijke dansclub trad weleens een dichter of cabaretier op. Café ’t Buitenbeentje was in een morsig steegje bij de Langedijk. We kwamen er allemaal, gewild of ongewild; er was nu eenmaal weinig te beleven in dat stadje. Na een ingrijpende verbouwing kwam er een echte dansvloer, en mijn vriendin en ik stonden daar heel wat zaterdagavonden al vroeg te posten. Keer op keer dezelfde muziek, gedraaid door de eigenaar/barman, bij wie we ook weleens boven de zaak kwamen, na een concert van Herman Brood bijvoorbeeld –
Maar toen ik een jaar of 15 was, werd Jules Deelder hier verwacht. Het gonsde al weken rond; wilde je een kaart hebben dan moest je snel zijn. Zo vaak kwam er niet een beroemdheid uit de stad naar ons dorp. Natuurlijk wilde ik dat meemaken; ik keek al zo lang tot over de stadsgrenzen bij de sluizen en de randen van de wal. Ik hoopte dat ik op een dag weg kon uit dat boerendorp, wat het overigens niet was want het had als een van de eerste stadsrechten verworven in de middeleeuwen. En Gorinchem schijnt bijna meer cafés te hebben dan Amsterdam – relatief gezien. Maar in mijn beleving, als kind, raakte iedereen er aan lager wal, aan de drank, of van het pad (en de geschiedenis heeft me best vaak gelijk gegeven ook).
Dus wilde ik maar wat graag naar die griezelige dichter op zondagmiddag. Het café was bomvol, iedereen kwam luisteren naar de nachtburgemeester van Rotterdam. Wat was hij bleek, mager, gekleed in een keurig pak, of misschien droeg hij een lange jas. In elk geval was ik wel onder de indruk. Dat bleef altijd.
Jaren later woonde ik in Rotterdam, en dronk koffie bij het Westerpaviljoen of Rotown, aan de Nieuwe Binnenweg. En dan liep je Jules Deelder gewoon tegen het lijf. Want in Rotterdam wonen de BN’ers bij je om de hoek. Steeds als ik hem voorbij zag gaan, was hij ouder, bleker en magerder. Een schriele gestalte die ijlings langs gleed. En toch voelde ik me dan weer dat boerenmeisje uit het stadje waar Deelder in 1981 dit van schreef:
Als ik de waterpijp hoor borr’len
als ik de waterpijp hoor borr’len
en Gorkum rijst van ver
zo voel ik mij gelijk een koning
mijn kroon een koude ster
en als dan nog van hier of ginder
muziek mijn alziend oor bereikt
dan is het of klaroenen klinken
en Nero zacht de snaren strijkt
zo voel ik mij als God in Frankrijk
een vorst van eeuwen her
als ik de waterpijp hoor bor’len
en Gorkum rijst van ver
(dit gedicht is overigens zijn versie van een oorspronkelijk gedicht van Tollens over slot Loevestein)
RIP Jules Deelder en maak er ook een feestje van daarboven
Geweldig
Geweldig jules Deelder heb hem een paar keer ontmoet een gemis em