Ik ging weer naar de kapsalon in het ziekenhuis. Hoewel ik vooraf een afspraak had gemaakt, mocht ik tussen de andere dames en een heer plaatsnemen op een kuipstoeltje. “U bent na haar.” De eigenares schoof me een plastic bekertje automaatkoffie toe, reeds doorroerd met suiker en melk. Mijn gsm begon in mijn tas spontaan een nummer van Jack Johnson te spelen. Ik worstelde enige tijd met het apparaat, want het lukte niet om het deuntje uit te zetten. De eigenares glimlachte. “Ze worden steeds ingewikkelder, die dingen.” Terwijl ik wachtte, keek ik rond. Een kapsalon als een oud dorpswinkeltje. Vergeelde muren. Damesportretten van vijftig jaar geleden aan de muur. Vitrinekasten vol parfumflessen en sieraden. Poppenhoofden met pruiken. Een droogkap op wieltjes. Een ouderwetse rammelkassa naast het pinapparaat. De meneer in de wachtrij, die zwijgend de krant las. Naast hem een mevrouw die leunend op haar rollator mij regelmatig toeknikte. En toen kwam Marie binnen. Marie moest dringend haar pruik laten bijwerken. Onder het kastanjebruine dakje groeide haar eigen haar bobbelig verder. “Geen gezicht,” constateerde ze. “En hier,” ze wees naar haar slapen, “verschuift ‘ie steeds.” De eigenares bevoelde de pruik en stemde in. “Je hebt geen grip meer.” Marie en ik belandden naast elkaar in de kappersstoelen. Marie was net terug uit een all-in vakantie in Turkije. “Met Corendon,” zei ze stralend. De eigenares sopte met een kwastje haar hoofd vol verf en vroeg hoe het bevallen was. “Meid, geweldig.” Ik vroeg me af met welke ziekte Marie’s kaalheid verband hield. Ze was zo ontzettend vrolijk. Haar opsomming van de buffetten in het hotel nam zeker tien minuten in beslag, en iedereen luisterde ademloos. Nog nooit hadden wij zoveel etenswaren in één adem horen noemen. Feitelijk kwam het erop neer dat je in het Turkse vijfsterren hotel (denk erom: geen vier) alles kon krijgen. Van Italiaanse spaghetti tot Hollandse appelflappen. “Met een schaaltje kaneelsuiker erbij,” verduidelijkte Marie. Nog weer een lange opsomming van etenswaren volgde. Mijn maag begon te knorren. Wij waren jaloers. Op Marie. Al die tijd spookte door mijn hoofd hoe zij in Turkije aan het zwembad had gezeten. Over een boulevard had geflaneerd. Aan zee gewandeld. Zich voor het laatst een meisje-op-vakantie had gevoeld. Ik zag haar lopen, met één hand haar pruik vasthoudend, tegen de wind. Ik zag Marie glunderend aan het buffet, met haar man, die nu overigens met hevige diarree in bed lag. “Zijn maag is helemaal van slag,” zei ze. “Hij wilde zelfs geen kopje thee. Nou dan weet je het wel.” Marie leek me een gelukkige vrouw. Zielsgelukkig met haar vakantie naar Turkije, waar het eten in overvloed aanwezig was. Toen ik bij het kassahoekje afrekende draaide ze haar stoel naar me toe. Met een stralende lach zei ze: “Het zit weer prachtig, hoor, je mag jezelf best verwennen. Doe het ook een keer. Naar Turkije. Via Corendon. Maar denk erom: vijf sterren. Dat scheelt een hoop.” Ik knikte en groette haar, en ik groette ook de andere wachtende dames. De heer achter de krant was stilletjes, zonder knipbeurt, weggegaan. Een kapsalon in het ziekenhuis is een trefpunt, voor meneren die de krant willen lezen. En voor dames met doodsangst, verstopt onder hun pruik.

de kapsalon

Berichtnavigatie


Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *