Brievenpost, dat is nostalgie van lang geleden, uit de tijd dat mensen elkaar nog opbelden. Dat ging via een toestel aan de muur, in een zijkamer; zo’n apparaat had een draaischijf met negen cijfers op een rond kartonnetje. Het geluid van de schijf wanneer je een nummer draaide: krrrrr, krrrrrr. Lang-lang-kort-kort-lang. Het SOS van de telefonie.
Zodra ik het plezier van woorden en de pen had ontdekt, maakte ik penvriendinnen, over de hele wereld. Tijdens de eindeloze zomervakantie rende ik door onze stiklange gang, langs kasten vol geesten en spookverhalen, over het fineerhout vol spijkertjes, en zoefde naar de brievenbus in de gietijzeren deur. Was er een brief? Kwam de postbode?
Mijn beste correspondentie was met de kwekeling op school. Ik was negen en hij achttien-plus toen hij stage liep in onze klas. We hadden zoveel lol dat de juffen en meesters ons nastaarden. Fijne gesprekken, dolle spelletjes door het dorp, we vermaakten ons uitstekend. Maar de kwekeling vertrok naar een andere school, en er restte ons niets dan de liefde met de postbode mee te geven. Na een tijdje kreeg ik een brief van hem uit Geertruidenberg, die naam bleef me altijd bij, hij schreef over zijn woonplaats en zijn zeilbootje in de haven. Op mijn beurt stuurde ik een enveloppe vol kiemplantjes van de vetplant in mijn vensterbank. Daarna is de liefde ergens gestrand. Want de wereld draait door, en meestal niet in de richting die we droomden.
Tegenwoordig verloopt geschreven correspondentie via de mail of what’sapp. Wat een verschraling, ondanks de smileys. En wat moet je elkaar eigenlijk toevertrouwen op papier nu we leven en dood via Facebook uitleven waar we elkaar continu zien. Maar gelukkig, soms valt er weer een kaartje of brief in de bus. Handgeschreven. Lief zijn woorden op papier, stil als vlinders. In gedachten fladder ik mee. Er werd afgesloten met: wat is jouw droom? En ik wou dat ik vol passie kon antwoorden: nou, het zit zo… Maar toen ik met mijn hond door de boterbloemen liep, wilde er maar niets landen. Ja, ik woon in een flat van bordkarton, maar wat geniet ik van de natuur hier. Nee, mijn verhalen verschijnen niet bij een gerenommeerd huis, maar ze worden toch aardig gelezen. En ik werk in een azijnzuur team dat elkaar de pan in hakt, maar – hoezee – ik heb de geneugten van een vaste baan. En ik draag een geheim mee dat zwaar lijkt, maar mijn diepste geluk is. Wat zou ik moeten dromen. Misschien de vraag nog eens stellen over een maand of acht, om precies te zijn 21 februari 2016.
Marinet Haitsma
taaldier, juf, macrobio-kok