Vorige week is de hooischuur van boer X. afgebrand. Het dijkje werd hermetisch afgesloten door een haag van brandweer, politie en ambulance. Dikke rookwolken boven de plek. ’s Nachts leek alles onder controle, en een spookachtige stilte daalde neer op het dijkje. In de dagen erna begonnen de sporen zich af te tekenen: de hond van de boer, een schurftige oude teef, die me ’s morgens altijd toeblafte, is ‘vermist’. Op het binnenterrein van het erf herinnert een koolzwarte plek aan de vroegere hooischuur. Alle omliggende slootjes, tot heel ver weg, dragen een grijze blubber van schuimvlokken mee. De roetgeur hangt tot in de brandnetels op het achterpad. Alleen de vier ganzen van mevrouw A. liggen volkomen onaangedaan als een treintje bij het hek, vlak naast de boerderij. En bij hen ligt als altijd het kipje, dat meent dat ze een gans is. De ganzentrein staart dromerig voor zich uit, alsof er nooit een brand is geweest. Maar ik mis het geblaf van die vieze hond, ’s morgens vroeg.
Marinet Haitsma
taaldier, juf, macrobio-kok